DSV(i)
16 Doch over de stammen van Israël waren dezen: over de Rubenieten was Eliëzer, de zoon van Zichri, voorganger; over de Simeonieten was Sefatja, de zoon van Maacha;
17 Over de Levieten was Hasabja, de zoon van Kemuël; over de Aäronieten was Zadok;
18 Over Juda was Elihu, uit de broederen van David; over Issaschar was Omri, de zoon van Michaël;
19 Over Zebulon was Jismaja, de zoon van Obadja; over Nafthali was Jerimoth, de zoon van Azriël;
20 Over de kinderen van Efraïm was Hosea, de zoon van Azazja; over den halven stam van Manasse was Joël, de zoon van Pedaja;
21 Over half Manasse, in Gilead, was Jiddo, de zoon van Zecharja; over Benjamin was Jaasiel, de zoon van Abner;
22 Over Dan was Azarel, de zoon van Jeroham. Dezen waren de oversten der stammen van Israël.