DSV_Strongs(i)
14
H6041
Gij zult den armen
H34
en nooddruftigen
H7916
dagloner
H6231 H8799
niet verdrukken
H251
, die uit uw broederen
H1616
is, of uit uw vreemdelingen
H776
, die in uw land
H8179
en in uw poorten zijn.
15
H3117
Op zijn dag
H7939
zult gij zijn loon
H5414 H8799
geven
H8121
, en de zon
H935 H8799
zal daarover niet ondergaan
H6041
; want hij is arm
H5315
, en zijn ziel
H5375 H8802
verlangt
H7121 H8799
daarnaar; dat hij tegen u niet roepe
H3068
tot den HEERE
H2399
, en zonde in u zij.
16
H1
De vaders
H4191 H8714
zullen niet gedood worden
H1121
voor de kinderen
H1121
, en de kinderen
H4191 H8714
zullen niet gedood worden
H1
voor de vaders
H376
; een ieder
H2399
zal om zijn zonde
H4191 H8714
gedood worden.
17
H4941
Gij zult het recht
H1616
van den vreemdeling
H3490
[en] van den wees
H5186 H8686
niet buigen
H899
, en gij zult het kleed
H490
der weduwe
H2254 H8799
niet te pand nemen.
18
H2142 H8804
Maar gij zult gedenken
H5650
, dat gij een knecht
H4714
in Egypte
H3068
geweest zijt, en de HEERE
H430
, uw God
H6299 H8799
, heeft u van daar verlost
H6680 H8764
; daarom gebiede ik
H1697
u deze zaak
H6213 H8800
te doen.
19
H7105
Wanneer gij uw oogst
H7704
op uw akker
H7114 H8799
afgeoogst
H6016
, en een garf
H7704
op den akker
H7911 H8804
vergeten zult hebben
H7725 H8799
, zo zult gij niet wederkeren
H3947 H8800
, om die op te nemen
H1616
; voor den vreemdeling
H3490
, voor den wees
H490
en voor de weduwe
H3068
zal zij zijn; opdat u de HEERE
H430
, uw God
H1288 H8762
, zegene
H4639
, in al het werk
H3027
uwer handen.
20
H2132
Wanneer gij uw olijfboom
H2251 H8799
zult geschud hebben
H6286 H0
, zo zult gij de takken
H310
achter
H6286 H8762
u niet nauw doorzoeken
H1616
; voor den vreemdeling
H3490
, voor den wees
H490
en voor de weduwe zal het zijn.