Proverbs 4 Cross References - DSV

1 Hoort, gij kinderen! de tucht des vaders, en merkt op, om verstand te weten. 2 Dewijl ik ulieden goede leer geve, verlaat mijn wet niet. 3 Want ik was mijns vaders zoon, teder, en een enige voor het aangezicht mijner moeder. 4 Hij nu leerde mij, en zeide tot mij: Uw hart houde mijn woorden vast, onderhoud mijn geboden, en leef. 5 Verkrijg wijsheid, verkrijg verstand; vergeet niet, en wijk niet van de redenen mijns monds. 6 Verlaat ze niet, en zij zal u behoeden; heb ze lief, en zij zal u bewaren. 7 De wijsheid is het voornaamste; verkrijg dan wijsheid, en verkrijg verstand met al uw bezitting. 8 Verhef ze, en zij zal u verhogen; zij zal u vereren, als gij haar omhelzen zult. 9 Zij zal uw hoofd een aangenaam toevoegsel geven, een sierlijke kroon zal zij u leveren. 10 Hoor, mijn zoon! en neem mijn redenen aan, en de jaren des levens zullen u vermenigvuldigd worden. 11 Ik onderwijs u in den weg der wijsheid; ik doe u treden in de rechte sporen. 12 In uw gaan zal uw tred niet benauwd worden, en indien gij loopt, zult gij niet struikelen. 13 Grijp de tucht aan, laat niet af; bewaar ze, want zij is uw leven. 14 Kom niet op het pad der goddelozen, en treed niet op den weg der bozen. 15 Verwerp dien, ga er niet door; wijk er van, en ga voorbij. 16 Want zij slapen niet, zo zij geen kwaad gedaan hebben; en hun slaap wordt weggenomen, zo zij niet iemand hebben doen struikelen. 17 Want zij eten brood der goddeloosheid, en drinken wijn van enkel geweld. 18 Maar het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe. 19 De weg der goddelozen is als donkerheid, zij weten niet, waarover zij struikelen zullen. 20 Mijn zoon! merk op mijn woorden, neig uw oor tot mijn redenen. 21 Laat ze niet wijken van uw ogen, behoud ze in het midden uws harten. 22 Want zij zijn het leven dengenen, die ze vinden, en een medicijn voor hun gehele vlees. 23 Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens. 24 Doe de verkeerdheid des monds van u weg, en doe de verdraaidheid der lippen verre van u. 25 Laat uw ogen rechtuit zien, en uw oogleden zich recht voor u heen houden. 26 Weeg den gang uws voets, en laat al uw wegen wel gevestigd zijn. 27 Wijk niet ter rechter hand of ter linkerhand, wend uw voet af van het kwade.

Genesis 18:19

19 Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gerichte; opdat de HEERE over Abraham brenge, hetgeen Hij over hem gesproken heeft.

Genesis 32:26

26 En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar hij zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent.

Exodus 23:7

7 Zijt verre van valse zaken; en den onschuldige en gerechtige zult gij niet doden; want Ik zal den goddeloze niet rechtvaardigen.

Leviticus 18:3-5

3 Gij zult niet doen naar de werken des Egyptischen lands, waarin gij gewoond hebt; en naar de werken des lands Kanaän, waarheen Ik u brenge, zult gij niet doen, en zult in hun inzettingen niet wandelen. 4 Mijn rechten zult gij doen, en Mijn inzettingen zult gij houden, om in die te wandelen; Ik ben de HEERE, uw God! 5 Ja, Mijn inzettingen en Mijn rechten zult gij houden; welk mens dezelve zal doen, die zal door dezelve leven; Ik ben de HEERE!

Deuteronomy 4:5

5 Ziet, ik heb u geleerd de inzettingen en rechten, gelijk als de HEERE, mijn God, mij geboden heeft; opdat gij alzo doet in het midden des lands, waar gij naar toe gaat, om het te erven.

Deuteronomy 4:9

9 Alleenlijk wacht u, en bewaart uw ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen, die uw ogen gezien hebben; en dat zij niet van uw hart wijken, al de dagen uws levens; en gij zult ze aan uw kinderen en uw kindskinderen bekend maken.

Deuteronomy 5:16

16 Eert uw vader, en uw moeder, gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden, en opdat het u welga in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.

Deuteronomy 5:32

32 Neemt dan waar, dat gij doet, gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft; en wijkt niet af ter rechter hand, noch ter linkerhand.

Deuteronomy 6:2

2 Opdat gij den HEERE, uw God, vrezet, om te houden al Zijn inzettingen, en Zijn geboden, die ik u gebiede; gij, en uw kind, en kindskind, al de dagen uws levens; en opdat uw dagen verlengd worden.

Deuteronomy 6:6

6 En deze woorden, die ik u heden gebiede, zullen in uw hart zijn.

Deuteronomy 12:32

32 Al dit woord, hetwelk ik ulieden gebiede, zult gij waarnemen om te doen; gij zult daar niet toedoen, en daarvan niet afdoen.

Deuteronomy 28:14

14 En gij niet afwijken zult van al de woorden, die ik ulieden heden gebiede, ter rechter hand of ter linkerhand, dat gij andere goden nawandelt, om hen te dienen.

Deuteronomy 32:2

2 Mijn leer druipe als een regen, mijn rede vloeie als een dauw; als een stofregen op de grasscheutjes, en als druppelen op het kruid.

Deuteronomy 32:47

47 Want dat is geen vergeefs woord voor ulieden; maar het is uw leven; en door ditzelve woord zult gij de dagen verlengen op het land, waar gij over de Jordaan naar toe gaat, om dat te erven.

Joshua 1:7

7 Alleenlijk wees sterk en heb zeer goeden moed, dat gij waarneemt te doen naar de ganse wet, welke Mozes, Mijn knecht, u geboden heeft, en wijk daarvan niet, ter rechter hand noch ter linkerhand, opdat gij verstandelijk handelt alom, waar gij zult gaan;

1 Samuel 2:9

9 Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren; maar de goddelozen zullen zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door kracht.

1 Samuel 2:30

30 Daarom spreekt de HEERE, de God Israëls: Ik had wel klaarlijk gezegd: Uw huis en uws vaders huis zouden voor Mijn aangezicht wandelen tot in eeuwigheid; maar nu spreekt de HEERE: Dat zij verre van Mij; want die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden.

1 Samuel 12:23-24

23 Wat ook mij aangaat, het zij verre van mij, dat ik tegen den HEERE zou zondigen, dat ik zou aflaten voor ulieden te bidden; maar ik zal u den goeden en rechten weg leren. 24 Vreest slechts den HEERE, en dient Hem trouwelijk met uw ganse hart; want ziet, hoe grote dingen Hij bij ulieden gedaan heeft!

2 Samuel 12:24-25

24 Daarna troostte David zijn huisvrouw Bathseba, en ging tot haar in, en lag bij haar; en zij baarde een zoon, wiens naam zij noemde Salomo; en de HEERE had hem lief. 25 En zond heen door de hand van den profeet Nathan, en noemde zijn naam Jedid-jah, om des HEEREN wil.

2 Samuel 22:37

37 Gij hebt mijn voetstap ruim gemaakt onder mij; en mijn enkelen hebben niet gewankeld.

2 Samuel 23:4

4 En Hij zal zijn gelijk het licht des morgens, wanneer de zon opgaat, des morgens zonder wolken, wanneer van den glans na den regen de grasscheutjes uit de aarde voortkomen.

1 Kings 1:13-17

13 Ga heen, en treed in tot den koning David, en zeg tot hem: Hebt gij niet, mijn heer koning, uw dienstmaagd gezworen, zeggende: Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten! Waarom dan is Adonia koning? 14 Zie, als gij daar nog met den koning spreken zult, zo zal ik na u inkomen, en zal uw woorden vervullen. 15 En Bathseba ging in tot den koning in de binnenkamer; doch de koning was zeer oud, en Abisag, de Sunamietische, diende den koning. 16 En Bathseba neigde het hoofd en boog zich neder voor den koning; en de koning zeide: Wat is u? 17 En zij zeide tot hem: Mijn heer! gij hebt uw dienstmaagd bij den HEERE, uw God, gezworen: Voorzeker Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten!

1 Kings 3:5-13

5 Te Gibeon verscheen de HEERE aan Salomo in een droom des nachts en God zeide: Begeer wat Ik u geven zal. 6 En Salomo zeide: Gij hebt aan Uw knecht David, mijn vader, grote weldadigheid gedaan, gelijk als hij voor Uw aangezicht gewandeld heeft, in waarheid, en in gerechtigheid, en in oprechtheid des harten met U; en Gij hebt hem deze grote weldadigheid gehouden, dat Gij hem gegeven hebt een zoon, zittende op zijn troon, als te dezen dage. 7 Nu dan, HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in de plaats van mijn vader David; en ik ben een klein jongeling, ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. 8 En Uw knecht is in het midden van Uw volk, dat Gij verkoren hebt, een groot volk, hetwelk niet kan geteld noch gerekend worden, vanwege de menigte. 9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart, om Uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? 10 Die zaak nu was goed in de ogen des HEEREN, dat Salomo deze zaak begeerd had. 11 En God zeide tot hem: Daarom dat gij deze zaak begeerd hebt, en niet begeerd hebt, voor u vele dagen, noch voor u begeerd hebt rijkdom, noch begeerd hebt de ziel uwer vijanden; maar hebt begeerd verstand voor u, om gerichtszaken te horen; 12 Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke voor u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. 13 Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer; dat uws gelijke niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal.

1 Chronicles 3:5

5 Dezen nu zijn hem te Jeruzalem geboren: Simea, en Sobab, en Nathan, en Salomo; deze vier zijn van Bath-sua, de dochter van Ammiël;

1 Chronicles 22:5

5 Want David zeide: Mijn zoon Salomo is een jongeling en teder; en het huis, dat men den HEERE bouwen zal, zal men ten hoogste groot maken, tot een Naam en tot heerlijkheid in alle landen; ik zal hem nu voorraad bereiden. Alzo bereidde David voorraad in menigte voor zijn dood.

1 Chronicles 22:11-16

11 Nu, mijn zoon, de HEERE zal met u zijn, en gij zult voorspoedig zijn, en zult het huis des HEEREN, uws Gods, bouwen, gelijk als Hij van u gesproken heeft. 12 Alleenlijk de HEERE geve u kloekheid en verstand, en geve u bevel over Israël, en dat om te onderhouden de wet des HEEREN, uws Gods. 13 Dan zult gij voorspoedig zijn, als gij waarnemen zult te doen de inzettingen en de rechten, die de HEERE aan Mozes geboden heeft over Israël. Wees sterk en heb goeden moed, vrees niet, en wees niet verslagen! 14 Zie daar, ik heb in mijn verdrukking voor het huis des HEEREN bereid honderd duizend talenten gouds, en duizend maal duizend talenten zilvers; en des kopers en des ijzers is geen gewicht, want het is er in menigte; ik heb ook hout en stenen bereid; doe gij er nog meer bij. 15 Ook zijn er bij u in menigte, die het werk kunnen doen, houwers, en werkmeesters in steen en hout, en allerlei wijze lieden in allerlei werk. 16 Des gouds, des zilvers, en des kopers, en des ijzers is geen getal; maak u op, en doe het, en de HEERE zal met u zijn.

1 Chronicles 28:9

9 En gij, mijn zoon Salomo, ken den God uws vaders, en dien Hem met een volkomen hart en met een willige ziel; want de HEERE doorzoekt alle harten, en Hij verstaat al het gedichtsel der gedachten; indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten.

1 Chronicles 29:1

1 Verder zeide de koning David tot de ganse gemeente: God heeft mijn zoon Salomo alleen verkoren, een jongeling en teder; dit werk daarentegen is groot, want het is geen paleis voor een mens, maar voor God, den HEERE.

2 Chronicles 7:19

19 Maar zo gijlieden u afkeren zult, en Mijn inzettingen en Mijn geboden, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb, verlaten, en henengaan, en andere goden dienen, en u voor die nederbuigen zult;

2 Chronicles 34:2

2 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, en wandelde in de wegen van zijn vader David, en week niet af ter rechter hand, noch ter linkerhand.

Job 5:14

14 Des daags ontmoeten zij de duisternis, en gelijk des nachts tasten zij in den middag.

Job 11:4

4 Want gij hebt gezegd: Mijn leer is zuiver, en ik ben rein in uw ogen.

Job 11:14

14 Indien er ondeugd in uw hand is, doe die verre weg; en laat het onrecht in uw tenten niet wonen.

Job 11:17

17 Ja, uw tijd zal klaarder dan de middag oprijzen; gij zult uitvliegen, als de morgenstond zult gij zijn.

Job 12:25

25 Zij tasten in de duisternis, waar geen licht is; en Hij doet hen dwalen, als een dronkaard.

Job 18:5-6

5 Ja, het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren. 6 Het licht zal verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over hem uitgeblust worden. 7 De treden zijner macht zullen benauwd worden, en zijn raad zal hem nederwerpen. 8 Want met zijn voeten zal hij in het net geworpen worden, en zal in het wargaren wandelen.

Job 18:18

18 Men zal hem stoten van het licht in de duisternis, en men zal hem van de wereld verjagen.

Job 22:22

22 Ontvang toch de wet uit Zijn mond, en leg Zijn redenen in uw hart. 23 Zo gij u bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd worden; doe het onrecht verre van uw tenten.

Job 23:10

10 Doch Hij kent den weg, die bij mij is; Hij beproeve mij; als goud zal ik uitkomen. 11 Aan Zijn gang heeft mijn voet vastgehouden; Zijn weg heb ik bewaard, en ben niet afgeweken.

Job 24:5-6

5 Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs, en den jongeren. 6 Op het veld maaien zij zijn voeder, en den wijnberg des goddelozen lezen zij af.

Job 31:1

1 Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd?

Job 33:3

3 Mijn redenen zullen de oprechtigheid mijns harten, en de wetenschap mijner lippen, wat zuiver is, uitspreken.

Psalms 1:1

1 Welgelukzalig is de man, die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters;

Psalms 14:4

4 Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid geen kennis, die mijn volk opeten, alsof zij brood aten? Zij roepen den HEERE niet aan.

Psalms 18:36

36 Ook hebt Gij mij het schild Uws heils gegeven, en Uw rechterhand heeft mij ondersteund, en Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt.

Psalms 23:3

3 Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil.

Psalms 25:4-5

4 Daleth. HEERE! maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden. 5 He. Vau. Leid mij in Uw waarheid, en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils; U verwacht ik den gansen dag.

Psalms 26:4-5

4 Ik zit niet bij ijdele lieden, en met bedekte lieden ga ik niet om. 5 Ik haat de vergadering der boosdoeners, en bij de goddelozen zit ik niet.

Psalms 34:11

11 Caph. De jonge leeuwen lijden armoede, en hongeren; maar die den HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.

Psalms 36:4

4 De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen.

Psalms 37:23

23 Mem. De gangen deszelven mans worden van den HEERE bevestigd; en Hij heeft lust aan zijn weg.

Psalms 40:2

2 Ik heb den HEERE lang verwacht; en Hij heeft Zich tot mij geneigd, en mijn geroep gehoord.

Psalms 40:8

8 Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven.

Psalms 44:18

18 Dit alles is ons overkomen, nochtans hebben wij U niet vergeten, noch valselijk gehandeld tegen Uw verbond.

Psalms 49:1-3

1 Een psalm, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. 2 Hoort dit, alle gij volken! neemt ter ore, alle inwoners der wereld, 3 Zowel slechten als aanzienlijken, te zamen rijk en arm!

Psalms 49:16-20

16 Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen, want Hij zal mij opnemen. Sela. 17 Vrees niet, wanneer een man rijk wordt, wanneer de eer van zijn huis groot wordt; 18 Want hij zal in zijn sterven niet met al medenemen, zijn eer zal hem niet nadalen. 19 Hoewel hij zijn ziel in zijn leven zegent, en zij u loven, omdat gij uzelven goed doet; 20 Zo zal zij toch komen tot het geslacht harer vaderen; tot in eeuwigheid zullen zij het licht niet zien. De mens, die in waarde is, en geen verstand heeft, wordt gelijk als de beesten, die vergaan.

Psalms 78:1

1 Een onderwijzing van Asaf. O mijn volk! neem mijn leer ter oren; neigt ulieder oor tot de redenen mijns monds.

Psalms 84:7

7 Als zij door het dal der moerbezienbomen doorgaan, stellen zij Hem tot een fontein; ook zal de regen hen gans rijkelijk overdekken.

Psalms 89:30-32

30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden;

Psalms 90:12

12 Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen.

Psalms 91:11-12

11 Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. 12 Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot.

Psalms 119:5

5 Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren!

Psalms 119:11

11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou.

Psalms 119:37

37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen.

Psalms 119:51

51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.

Psalms 119:59

59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen.

Psalms 119:104

104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.

Psalms 119:157

157 Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet.

Psalms 119:165

165 Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot.

Psalms 139:23-24

23 Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten. 24 En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg.

Proverbs 1:8

8 Mijn zoon! hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet; 9 Want zij zullen uw hoofd een aangenaam toevoegsel zijn, en ketenen aan uw hals. 10 Mijn zoon! indien de zondaars u aanlokken, bewillig niet;

Proverbs 1:15

15 Mijn zoon! wandel niet met hen op den weg; weer uw voet van hun pad. 16 Want hun voeten lopen ten boze; en zij haasten zich om bloed te storten.

Proverbs 1:22-23

22 Gij slechten! hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten? 23 Keert u tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekend maken.

Proverbs 2:1-5

1 Mijn zoon! zo gij mijn redenen aanneemt, en mijn geboden bij u weglegt;

Proverbs 2:1

1 Mijn zoon! zo gij mijn redenen aanneemt, en mijn geboden bij u weglegt; 2 Om uw oren naar wijsheid te doen opmerken; zo gij uw hart tot verstandigheid neigt;

Proverbs 2:2-4

2 Om uw oren naar wijsheid te doen opmerken; zo gij uw hart tot verstandigheid neigt; 3 Ja, zo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid;

Proverbs 2:3-4

3 Ja, zo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid; 4 Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt als verborgen schatten;

Proverbs 2:4-4

4 Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt als verborgen schatten; 5 Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden.

Proverbs 2:10-12

10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; 11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis;

Proverbs 3:1

1 Mijn zoon! vergeet mijn wet niet, maar uw hart beware mijn geboden. 2 Want langheid van dagen, en jaren van leven, en vrede zullen zij u vermeerderen. 3 Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten; bind ze aan uw hals, schrijf zij op de tafel uws harten.

Proverbs 3:8

8 Het zal een medicijn voor uw navel zijn, en een bevochtiging voor uw beenderen.

Proverbs 3:13-18

13 Welgelukzalig is de mens, die wijsheid vindt, en de mens, die verstandigheid voortbrengt! 14 Want haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven goud. 15 Zij is kostelijker dan robijnen; en al wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken. 16 Langheid der dagen is in haar rechterhand, in haar linkerhand rijkdom en eer.

Proverbs 3:16

16 Langheid der dagen is in haar rechterhand, in haar linkerhand rijkdom en eer. 17 Haar wegen zijn wegen der liefelijkheid, en al haar paden vrede. 18 Zij is een boom des levens dengenen, die ze aangrijpen, en elkeen, die ze vast houdt, wordt gelukzalig.

Proverbs 3:18

18 Zij is een boom des levens dengenen, die ze aangrijpen, en elkeen, die ze vast houdt, wordt gelukzalig.

Proverbs 3:21

21 Mijn zoon! laat ze niet afwijken van uw ogen; bewaar de bestendige wijsheid en bedachtzaamheid. 22 Want zij zullen het leven voor uw ziel zijn, en een aangenaamheid voor uw hals. 23 Dan zult gij uw weg zeker wandelen, en gij zult uw voet niet stoten.

Proverbs 3:35

35 De wijzen zullen eer beërven; maar elk een der zotten neemt schande op zich.

Proverbs 4:4

4 Hij nu leerde mij, en zeide tot mij: Uw hart houde mijn woorden vast, onderhoud mijn geboden, en leef.

Proverbs 4:7

7 De wijsheid is het voornaamste; verkrijg dan wijsheid, en verkrijg verstand met al uw bezitting.

Proverbs 4:10

10 Hoor, mijn zoon! en neem mijn redenen aan, en de jaren des levens zullen u vermenigvuldigd worden.

Proverbs 4:19

19 De weg der goddelozen is als donkerheid, zij weten niet, waarover zij struikelen zullen.

Proverbs 4:21-22

21 Laat ze niet wijken van uw ogen, behoud ze in het midden uws harten. 22 Want zij zijn het leven dengenen, die ze vinden, en een medicijn voor hun gehele vlees.

Proverbs 5:1

1 Mijn zoon! merk op mijn wijsheid, neig uw oor tot mijn verstand;

Proverbs 5:6

6 Opdat gij het pad des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, dat gij het niet merkt.

Proverbs 5:8

8 Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis;

Proverbs 5:21

21 Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijne gangen.

Proverbs 6:5

5 Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers.

Proverbs 6:12

12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om;

Proverbs 6:20-23

20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet.

Proverbs 6:20-21

20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals.

Proverbs 6:21-21

21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken.

Proverbs 6:22

22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens;

Proverbs 7:1

1 Mijn zoon, bewaar mijn redenen, en leg mijn geboden bij u weg.

Proverbs 7:1-2

1 Mijn zoon, bewaar mijn redenen, en leg mijn geboden bij u weg. 2 Bewaar mijn geboden, en leef, en mijn wet als den appel uwer ogen.

Proverbs 7:2-2

2 Bewaar mijn geboden, en leef, en mijn wet als den appel uwer ogen.

Proverbs 7:4

4 Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend;

Proverbs 8:5

5 Gij slechten! verstaat kloekzinnigheid, en gij zotten! verstaat met het hart. 6 Hoort, want ik zal vorstelijke dingen spreken, en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn.

Proverbs 8:6

6 Hoort, want ik zal vorstelijke dingen spreken, en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn. 7 Want Mijn gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, en de goddeloosheid is Mijn lippen een gruwel. 8 Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids, noch verkeerds in.

Proverbs 8:8

8 Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids, noch verkeerds in. 9 Zij zijn alle recht voor dengene, die verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden.

Proverbs 8:9

9 Zij zijn alle recht voor dengene, die verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden. 10 Neemt Mijn tucht aan, en niet zilver, en wetenschap, meer dan het uitgelezen uitgegraven goud.

Proverbs 8:13

13 De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.

Proverbs 8:20

20 Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts;

Proverbs 8:32-36

32 Nu dan, kinderen! hoort naar Mij; want welgelukzalig zijn zij, die Mijn wegen bewaren. 33 Hoort de tucht, en wordt wijs, en verwerpt die niet. 34 Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren. 35 Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den HEERE. 36 Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief.

Proverbs 9:6

6 Verlaat de slechtigheden, en leeft; en treedt in den weg des verstands.

Proverbs 9:17

17 De gestolen wateren zijn zoet, en het verborgen brood is liefelijk.

Proverbs 11:16

16 Een aangename huisvrouw houdt de eer vast, gelijk de geweldigen den rijkdom vasthouden.

Proverbs 12:18

18 Daar is een, die woorden als steken van een zwaard onbedachtelijk uitspreekt; maar de tong der wijzen is medicijn.

Proverbs 13:3

3 Die zijn mond bewaart, behoudt zijn ziel; maar voor hem is verstoring, die zijn lippen wijd opendoet.

Proverbs 13:20

20 Die met de wijzen omgaat, zal wijs worden; maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden.

Proverbs 16:16

16 Hoeveel beter is het wijsheid te bekomen, dan uitgegraven goud, en uitnemender, verstand te bekomen, dan zilver! 17 De baan der oprechten is van het kwaad af te wijken; hij behoedt zijn ziel, die zijn weg bewaart.

Proverbs 16:31

31 De grijsheid is een sierlijke kroon; zij wordt op den weg der gerechtigheid gevonden.

Proverbs 17:16

16 Waarom toch zou in de hand des zots het koopgeld zijn, om wijsheid te kopen, dewijl hij geen verstand heeft?

Proverbs 17:20

20 Wie verdraaid is van hart, zal het goede niet vinden; en die verkeerd is met zijn tong, zal in het kwaad vallen.

Proverbs 18:1

1 Die zich afzondert, tracht naar wat begeerlijks; hij vermengt zich in alle bestendige wijsheid.

Proverbs 19:8

8 Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden.

Proverbs 19:20

20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt.

Proverbs 20:17

17 Het brood der leugen is den mens zoet; maar daarna zal zijn mond vol van zandsteentjes worden.

Proverbs 21:6

6 Te arbeiden om schatten met een valse tong, is een voortgedrevene ijdelheid dergenen, die den dood zoeken.

Proverbs 22:4

4 Het loon der nederigheid, met de vreze des HEEREN, is rijkdom, en eer, en leven. 5 Doornen en strikken zijn in den weg des verkeerden; die zijn ziel bewaart, zal zich verre van die maken. 6 Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.

Proverbs 22:17

17 Neig uw oor, en hoor de woorden der wijzen, en stel uw hart tot mijn wetenschap;

Proverbs 22:20-21

20 Heb ik u niet heerlijke dingen geschreven van allerlei raad en wetenschap? 21 Om u bekend te maken de zekerheid van de redenen der waarheid; opdat gij de redenen der waarheid antwoorden moogt dengenen, die u zenden.

Proverbs 23:5

5 Zult gij uw ogen laten vliegen op hetgeen niets is? Want het zal zich gewisselijk vleugelen maken gelijk een arend, die naar den hemel vliegt.

Proverbs 23:19

19 Hoor gij, mijn zoon! en word wijs, en richt uw hart op den weg.

Proverbs 23:23

23 Koop de waarheid, en verkoop ze niet, mitsgaders wijsheid, en tucht, en verstand.

Proverbs 23:33

33 Uw ogen zullen naar vreemde vrouwen zien, en uw hart zal verkeerdheden spreken.

Proverbs 28:26

26 Die op zijn hart vertrouwt, die is een zot; maar die in wijsheid wandelt, die zal ontkomen.

Ecclesiastes 2:4-9

4 Ik maakte mij grote werken, ik bouwde mij huizen, ik plantte mij wijngaarden. 5 Ik maakte mij hoven en lusthoven, en ik plantte bomen in dezelve, van allerlei vrucht. 6 Ik maakte mij vijvers van wateren, om daarmede te bewateren het woud, dat met bomen groende. 7 Ik kreeg knechten en maagden, en ik had kinderen des huizes; ook had ik een groot bezit van runderen en schapen, meer dan allen, die voor mij te Jeruzalem geweest waren. 8 Ik vergaderde mij ook zilver en goud, en kleinoden der koningen en der landschappen; ik bestelde mij zangers en zangeressen, en wellustigheden der mensenkinderen, snarenspel, ja, allerlei snarenspel. 9 En ik werd groot, en nam toe, meer dan iemand, die voor mij te Jeruzalem geweest was; ook bleef mijn wijsheid mij bij.

Ecclesiastes 4:8

8 Daar is er een, en geen tweede; hij heeft ook geen kind, noch broeder; nochtans is van al zijn arbeid geen einde; ook wordt zijn oog niet verzadigd van den rijkdom, en zegt niet: Voor wien arbeide ik toch, en doe mijn ziel gebrek hebben van het goede? Dit is ook ijdelheid, en het is een moeilijke bezigheid.

Ecclesiastes 5:13

13 Of de rijkdom zelf vergaat door een moeilijke bezigheid; en hij gewint een zoon, en er is niet met al in zijn hand.

Ecclesiastes 7:12

12 Want de wijsheid is tot een schaduw, en het geld is tot een schaduw; maar de uitnemendheid der wetenschap is, dat de wijsheid haar bezitters het leven geeft.

Ecclesiastes 9:16-18

16 Toen zeide ik: Wijsheid is beter dan kracht, hoewel de wijsheid des armen veracht, en zijn woorden niet waren gehoord geweest. 17 De woorden der wijzen moeten in stilheid aangehoord worden, meer dan het geroep desgenen, die over de zotten heerst. 18 De wijsheid is beter dan de krijgswapenen, maar een enig zondaar verderft veel goeds.

Ecclesiastes 12:9

9 En voorts, dewijl de prediker wijs geweest is, zo leerde hij het volk nog wetenschap, en merkte op, en onderzocht; hij stelde vele spreuken in orde.

Song of Songs 3:4

4 Toen ik een weinigje van hen weggegaan was, vond ik Hem, Dien mijn ziel liefheeft; ik hield Hem vast, en liet Hem niet gaan, totdat ik Hem in mijner moeders huis gebracht had, en in de binnenste kamer van degene, die mij gebaard heeft.

Isaiah 1:16

16 Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen.

Isaiah 26:7

7 Het pad des rechtvaardigen is geheel effen, den gang des rechtvaardigen weegt Gij recht.

Isaiah 28:5

5 Te dien dage zal de HEERE der heirscharen tot een heerlijke Kroon en tot een sierlijken Krans zijn den overgeblevenen Zijns volks;

Isaiah 33:15

15 Die in gerechtigheden wandelt, en die billijkheden spreekt; die het gewin der onderdrukkingen verwerpt; die zijn handen uitschudt, dat zij geen geschenken behouden; die zijn oor stopt, dat hij geen bloedschulden hore, en zijn ogen toesluit; dat hij het kwade niet aanzie;

Isaiah 55:3

3 Neigt uw oor, en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden van David.

Isaiah 57:20

20 Doch de goddelozen zijn als een voortgedreven zee, want die kan niet rusten, en haar wateren werpen slijk en modder op.

Isaiah 59:9-10

9 Daarom is het recht verre van ons, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet; wij wachten op het licht, maar ziet, er is duisternis, op een groten glans, maar wij wandelen in donkerheden. 10 Wij tasten naar den wand, gelijk de blinden, en, gelijk die geen ogen hebben, tasten wij; wij stoten ons op den middag, als in de schemering, wij zijn in woeste plaatsen gelijk de doden.

Jeremiah 5:26-28

26 Want onder Mijn volk worden goddelozen gevonden; een ieder van hen loert, gelijk zich de vogelvangers schikken; zij zetten een verderfelijken strik, zij vangen de mensen. 27 Gelijk een kouw vol is van gevogelte, alzo zijn hun huizen vol van bedrog; daarom zijn zij groot en rijk geworden. 28 Zij zijn vet, zij zijn glad, zelfs de daden der bozen gaan zij te boven; de rechtzaak richten zij niet, zelfs de rechtzaak des wezen, nochtans zijn zij voorspoedig; ook oordelen zij het recht der nooddruftigen niet.

Jeremiah 9:20

20 Hoort dan des HEEREN woord, gij vrouwen! en uw oor ontvange het woord Zijns monds, en leert uw dochters weeklagen, en elke een haar metgezellin klaagliederen.

Jeremiah 10:23

23 Ik weet, o HEERE! dat bij den mens zijn weg niet is; het is niet bij een man, die wandelt, dat hij zijn gang richte.

Jeremiah 13:16

16 Geeft eer den HEERE, uw God, eer dat Hij het duister maakt, en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen; dat gij naar licht wacht, en Hij datzelve tot een schaduw des doods stelle, en tot een donkerheid zette.

Jeremiah 17:9

9 Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het, wie zal het kennen?

Jeremiah 23:12

12 Daarom zal hun weg hun zijn als zeer gladde plaatsen in de donkerheid; zij zullen aangedreven worden en daarin vallen; want Ik zal een kwaad over hen brengen in het jaar hunner bezoeking, spreekt de HEERE.

Jeremiah 31:9

9 Zij zullen komen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de waterbeken, in een rechte weg, waarin zij zich niet zullen stoten; want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm is Mijn eerstgeborene.

Jeremiah 33:6

6 Zie, Ik zal haar de gezondheid en de genezing doen rijzen, en zal henlieden genezen, en zal hun openbaren overvloed van vrede en waarheid.

Ezekiel 18:28

28 Dewijl hij toeziet, en zich bekeert van al zijn overtredingen, die hij gedaan heeft, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven.

Ezekiel 18:31

31 Werpt van u weg al uw overtredingen, waardoor gij overtreden hebt, en maakt u een nieuw hart en een nieuwen geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?

Ezekiel 22:25-29

25 De verbintenis harer profeten is in het midden van haar als een brullende leeuw, die een roof rooft; zij eten de zielen op, den schat en het kostelijke nemen zij weg; haar weduwen vermenigvuldigen zij in het midden van haar. 26 Haar priesters doen Mijn wet geweld aan, en zij ontheiligen Mijn heilige dingen; tussen het heilige en het onheilige maken zij geen onderscheid, en het verschil tussen het onreine en reine geven zij niet te kennen; daartoe verbergen zij hun ogen van Mijn sabbatten; ja, Ik word in het midden van hen ontheiligd. 27 Haar vorsten zijn in het midden van haar als wolven, die een roof roven, om bloed te vergieten, en om zielen te verderven; opdat zij gierigheid zouden plegen. 28 Haar profeten nu pleisteren hen met loze kalk; ziende ijdelheid en hun leugen voorzeggende, zeggende: Alzo zegt de Heere HEERE! en de HEERE heeft niet gesproken. 29 Het volk des lands pleegt enkel verdrukking, en bedrijft enkel roverij, ook onderdrukken zij den ellendige en nooddruftige, en den vreemdeling verdrukken zij zonder recht.

Daniel 12:3

3 De leraars nu zullen blinken, als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk.

Hosea 6:3

3 Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen, om den HEERE te kennen; Zijn uitgang is bereid als de dageraad; en Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen en vroege regen des lands.

Amos 8:4-6

4 Hoort dit, gij, die den nooddruftige opslokt! en dat om te vernielen de ellendigen des lands; 5 Zeggende: Wanneer zal de nieuwe maan overgaan, dat wij leeftocht mogen verkopen? en de sabbat, dat wij koren mogen openen? verkleinende de efa, en den sikkel vergrotende, en verkeerdelijk handelende met bedrieglijke weegschalen; 6 Dat wij de armen voor geld mogen kopen, en den nooddruftige om een paar schoenen; dan zullen wij het kaf van het koren verkopen.

Micah 2:1

1 Wee dien, die ongerechtigheid bedenken, en kwaad werken op hun legers; in het licht van den morgenstond doen zij het, dewijl het in de macht van hunlieder hand is.

Micah 3:5

5 Alzo zegt de HEERE, tegen de profeten, die Mijn volk verleiden; die met hun tanden bijten, en roepen vrede uit; maar die niet geeft in hun mond, tegen dien zo heiligen zij een krijg.

Micah 6:12

12 Dewijl haar rijke lieden vol zijn van geweld, en haar inwoners leugen spreken, en haar tong bedriegelijk is in haar mond;

Zephaniah 3:3

3 Haar vorsten zijn brullende leeuwen in het midden van haar; haar rechters zijn avondwolven, die de beenderen niet breken tot aan den morgen.

Haggai 1:5

5 Nu dan, alzo zegt de HEERE der heirscharen: Stelt uw hart op uw wegen.

Haggai 1:7

7 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Stelt uw hart op uw wegen.

Zechariah 12:10

10 Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.

Zechariah 14:6-7

6 En het zal te dien dage geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7 Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen.

Matthew 5:14

14 Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn.

Matthew 5:16

16 Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.

Matthew 5:45

45 Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

Matthew 6:22

22 De kaars des lichaams is het oog; indien dan uw oog eenvoudig is, zo zal uw gehele lichaam verlicht wezen;

Matthew 7:23

23 En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt!

Matthew 12:34-35

34 Gij adderengebroedsels! hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? want uit den overvloed des harten spreekt de mond. 35 De goede mens brengt goede dingen voort uit den goede schat des harten, en de boze mens brengt boze dingen voort uit den boze schat.

Matthew 13:44-46

44 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een schat, in den akker verborgen, welken een mens gevonden hebbende, verborg dien, en van blijdschap over denzelven, gaat hij heen, en verkoopt al wat hij heeft, en koopt dienzelven akker. 45 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schone paarlen zoekt; 46 Dewelke, hebbende een parel van grote waarde gevonden, ging heen en verkocht al wat hij had, en kocht dezelve.

Matthew 15:14

14 Laat hen varen; zij zijn blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde den blinde leidt, zo zullen zij beiden in den gracht vallen.

Matthew 15:19

19 Want uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen.

Matthew 17:5

5 Terwijl hij nog sprak, ziet, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en ziet, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem!

Matthew 23:13

13 Maar wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden! want gij sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen, overmits gij daar niet ingaat, noch degenen, die ingaan zouden, laat ingaan.

Mark 7:21-23

21 Want van binnen uit het hart der mensen komen voort kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen, 22 Dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hovaardij, onverstand. 23 Al deze boze dingen komen voort van binnen, en ontreinigen den mens.

Mark 8:36-37

36 Want wat zou het den mens baten zo hij de gehele wereld won, en zijner ziele schade leed? 37 Of wat zal een mens geven, tot lossing van zijn ziel?

Mark 14:38

38 Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.

Luke 6:45

45 De goede mens brengt het goede voort uit den goeden schat zijns harten; en de kwade mens brengt het kwade voort uit den kwaden schat zijns harten; want uit den overvloed des harten spreekt zijn mond.

Luke 10:42

42 Maar een ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk van haar niet zal weggenomen worden.

Luke 12:20

20 Maar God zeide tot hem: Gij dwaas! in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn?

Luke 22:66

66 En als het dag geworden was, vergaderden de ouderlingen des volks, en de overpriesters en Schriftgeleerden, en brachten Hem in hun raad,

Luke 24:27-29

27 En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was. 28 En zij kwamen nabij het vlek, daar zij naar toegingen; en Hij hield Zich, alsof Hij verder gaan zou. 29 En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons; want het is bij den avond, en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven.

John 3:32-33

32 En hetgeen Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij; en Zijn getuigenis neemt niemand aan. 33 Die Zijn getuigenis aangenomen heeft, die heeft verzegeld, dat God waarachtig is.

John 4:39-42

39 En velen der Samaritanen uit die stad geloofden in Hem, om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles, wat ik gedaan heb. 40 Als dan de Samaritanen tot Hem gekomen waren, baden zij Hem, dat Hij bij hen bleef; en Hij bleef aldaar twee dagen. 41 En er geloofden er veel meer om Zijns woords wil; 42 En zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om uws zeggens wil; want wij zelven hebben Hem gehoord, en weten, dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld.

John 6:68

68 Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, tot Wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens.

John 7:16-17

16 Jezus antwoordde hun, en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar Desgenen, Die Mij gezonden heeft. 17 Zo iemand wil Deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is, dan of Ik van Mijzelven spreek.

John 8:12

12 Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben.

John 11:9-10

9 Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in den dag? Indien iemand in den dag wandelt, zo stoot hij zich niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet; 10 Maar indien iemand in den nacht wandelt, zo stoot hij zich, overmits het licht in hem niet is.

John 11:10

10 Maar indien iemand in den nacht wandelt, zo stoot hij zich, overmits het licht in hem niet is.

John 12:35

35 Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd is het Licht bij ulieden; wandelt, terwijl gij het Licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat.

John 12:50

50 En Ik weet, dat Zijn gebod het eeuwige leven is. Hetgeen Ik dan spreek, dat spreek Ik alzo, gelijk Mij de Vader gezegd heeft.

John 18:28

28 Zij dan leidden Jezus van Kajafas in het rechthuis. En het was 's morgens vroeg; en zij gingen niet in het rechthuis, opdat zij niet verontreinigd zouden worden, maar opdat zij het pascha eten mochten.

Acts 2:42

42 En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden.

Acts 11:23

23 Dewelke, daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd, en vermaande hen allen, dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven.

Acts 13:10

10 O gij kind des duivels, vol van alle bedrog, en van alle arglistigheid, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden te verkeren de rechte wegen des Heeren?

Romans 9:32-33

32 Waarom? Omdat zij die zochten niet uit het geloof, maar als uit de werken der wet, want zij hebben zich gestoten aan den steen des aanstoots; 33 Gelijk geschreven is: Ziet, Ik leg in Sion een steen des aanstoots, en een rots der ergernis; en een iegelijk, die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.

Romans 12:9

9 De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze, en hangt het goede aan.

Romans 12:16

16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven.

1 Corinthians 15:33

33 Dwaalt niet. Kwade samensprekingen verderven goede zeden.

2 Corinthians 3:18

18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest.

Ephesians 3:17

17 Opdat Christus door het geloof in uw harten wone, en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt;

Ephesians 4:25-31

25 Daarom legt af de leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden. 26 Wordt toornig, en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid; 27 En geeft den duivel geen plaats. 28 Die gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide liever, werkende dat goed is met de handen, opdat hij hebbe mede te delen dengene, die nood heeft. 29 Geen vuile rede ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is tot nuttige stichting, opdat zij genade geve dien, die dezelve horen. 30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. 31 Alle bitterheid, en toornigheid, en gramschap, en geroep, en lastering zij van u geweerd, met alle boosheid;

Ephesians 5:11

11 En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer.

Ephesians 5:15

15 Ziet dan, hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen.

Ephesians 5:17

17 Daarom zijt niet onverstandig, maar verstaat, welke de wil des Heeren zij.

Ephesians 6:4

4 En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren.

Philippians 2:15

15 Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld;

Philippians 3:8

8 Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.

Colossians 3:8

8 Maar nu legt ook gij dit alles af, namelijk gramschap, toornigheid, kwaadheid, lastering, vuil spreken uit uwen mond.

1 Thessalonians 2:11-12

11 Gelijk gij weet, hoe wij een iegelijk van u, als een vader zijn kinderen, vermaanden en vertroostten, 12 En betuigden, dat gij zoudt wandelen, waardiglijk Gode, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid. 13 Daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat, als gij het Woord der prediking van God van ons ontvangen hebt, gij dat aangenomen hebt, niet als der mensen woord, maar (gelijk het waarlijk is) als Gods Woord, dat ook werkt in u, die gelooft.

1 Thessalonians 3:13

13 Opdat Hij uw harten versterke, om onberispelijk te zijn in heiligmaking, voor onzen God en Vader, in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus met al Zijn heiligen.

1 Thessalonians 5:21

21 Beproeft alle dingen; behoudt het goede. 22 Onthoudt u van allen schijn des kwaads.

2 Thessalonians 2:10

10 En in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen, die verloren gaan; daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden.

2 Thessalonians 3:3

3 Maar de Heere is getrouw, Die u zal versterken en bewaren van den boze.

1 Timothy 1:15

15 Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben.

1 Timothy 2:9-10

9 Desgelijks ook, dat de vrouwen, in een eerbaar gewaad, met schaamte en matigheid zichzelven versieren, niet in vlechtingen des haars, of goud, of paarlen, of kostelijke kleding; 10 Maar (hetwelk de vrouwen betaamt, die de godvruchtigheid belijden) door goede werken.

1 Timothy 4:6

6 Als gij deze dingen den broederen voorstelt, zo zult gij een goed dienaar van Jezus Christus zijn, opgevoed in de woorden des geloofs en der goede leer, welke gij achtervolgd hebt.

1 Timothy 6:5

5 Verkeerde krakelingen van mensen, die een verdorven verstand hebben, en van de waarheid beroofd zijn, menende, dat de godzaligheid een gewin zij. Wijk af van dezulken.

2 Timothy 1:5

5 Als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsd geloof, dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Lois, en in uw moeder Eunice; en ik ben verzekerd, dat het ook in u woont.

2 Timothy 3:15

15 En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is.

Titus 1:9

9 Die vasthoudt aan het getrouwe woord, dat naar de leer is, opdat hij machtig zij, beide om te vermanen door de gezonde leer, en om de tegensprekers te wederleggen.

Hebrews 2:1

1 Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien.

Hebrews 2:7-9

7 Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen; met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, en Gij hebt hem gesteld over de werken Uwer handen; 8 Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want daarin, dat Hij hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij niets uitgelaten, dat hem niet onderworpen zij; doch nu zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn; 9 Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou.

Hebrews 5:9

9 En geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak der eeuwige zaligheid geworden;

Hebrews 12:13

13 En maakt rechte paden voor uw voeten, opdat hetgeen kreupel is, niet verdraaid worde, maar dat het veelmeer genezen worde.

Hebrews 12:15

15 Toeziende, dat niet iemand verachtere van de genade Gods; dat niet enige wortel der bitterheid, opwaarts spruitende, beroerte make en door dezelve velen ontreinigd worden.

James 1:5

5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden.

James 1:14-15

14 Maar een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. 15 Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde baart den dood.

James 1:21

21 Daarom, afgelegd hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, ontvangt met zachtmoedigheid het Woord, dat in u geplant wordt, hetwelk uw zielen kan zaligmaken.

James 1:26

26 Indien iemand onder u dunkt, dat hij godsdienstig is, en hij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, dezes godsdienst is ijdel.

James 5:4-5

4 Ziet, het loon der werklieden, die uw landen gemaaid hebben, welke van u verkort is, roept; en het geschrei dergenen, die geoogst hebben, is gekomen tot in de oren van den Heere Sebaoth. 5 Gij hebt lekkerlijk geleefd op de aarde, en wellusten gevolgd; gij hebt uw harten gevoed als in een dag der slachting.

1 Peter 2:1

1 Zo legt dan af alle kwaadheid, en alle bedrog, en geveinsdheid, en nijdigheid, en alle achterklappingen;

1 Peter 2:8

8 Dengenen namelijk, die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn.

1 Peter 3:4

4 Maar de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God.

1 Peter 5:4

4 En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen.

1 Peter 5:10

10 De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke, en fondere ulieden.

2 Peter 1:19

19 En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uw harten.

2 Peter 2:14

14 Hebbende de ogen vol overspel, en die niet ophouden van zondigen; verlokkende de onvaste zielen, hebbende het hart geoefend in gierigheid, kinderen der vervloeking;

2 Peter 3:18

18 Maar wast op in de genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, beide nu en in den dag der eeuwigheid. Amen.

1 John 2:10-11

10 Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, en geen ergernis is in hem. 11 Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis, en wandelt in de duisternis, en weet niet, waar hij henengaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind.

1 John 2:11

11 Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis, en wandelt in de duisternis, en weet niet, waar hij henengaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind.

Revelation 2:13

13 Ik weet uw werken, en waar gij woont; namelijk daar de troon des satans is, en gij houdt Mijn Naam, en hebt Mijn geloof niet verloochend, ook in die dagen, in welke Antipas, Mijn getrouwe getuige was, welke gedood is bij ulieden, daar de satan woont.

Revelation 3:21

21 Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon.

Revelation 12:11

11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams, en door het woord hunner getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot den dood toe.

Revelation 21:23

23 En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars.

Revelation 22:5

5 En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben; want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid.

Cross Reference data is from OpenBible.info, retrieved June 28, 2010, and licensed under a Creative Commons Attribution License.