Psalms 79:4 Cross References - DSV

4 Wij zijn onzen naburen een smaadheid geworden; een spot en schimp dien, die rondom ons zijn.

Deuteronomy 28:37

37 En gij zult zijn tot een schrik, tot een spreekwoord en tot een spotrede, onder al de volken, waarheen u de HEERE leiden zal.

1 Kings 9:7

7 Zo zal Ik Israël uitroeien van het land, dat Ik hun gegeven heb, en dit huis, hetwelk Ik Mijn Naam geheiligd heb, zal Ik van Mijn aangezicht wegwerpen; en Israël zal tot een spreekwoord en spotrede zijn onder alle volken.

Nehemiah 2:19

19 Als nu Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonietische knecht, en Gesem, de Arabier, dit hoorden, zo bespotten zij ons, en verachtten ons; en zij zeiden: Wat is dit voor een ding, dat gijlieden doet? Wilt gijlieden tegen den koning rebelleren?

Nehemiah 4:1-4

1 Maar het geschiedde, als Sanballat gehoord had, dat wij den muur bouwden, zo ontstak hij, en werd zeer toornig; en hij bespotte de Joden. 2 En sprak in de tegenwoordigheid zijner broederen en van het heir van Samaria, en zeide: Wat doen deze amechtige Joden? Zal men hen laten geworden? Zullen zij offeren? Zullen zij het in een dag voleinden? Zullen zij de steentjes uit de stofhopen levend maken, daar zij verbrand zijn? 3 En Tobia, de Ammoniet, was bij hem, en zeide: Al is het, dat zij bouwen, zo er een vos opkwame, hij zou hun stenen muur wel verscheuren. 4 Hoor, o onze God! dat wij zeer veracht zijn, en keer hun versmaadheid weder op hun hoofd, en geef hen over tot een roof in een land der gevangenis.

Psalms 44:13-14

13 Gij verkoopt Uw volk om geen waardij; en Gij verhoogt hun prijs niet. 14 Gij stelt ons onze naburen tot smaad, tot spot en schimp dengenen, die rondom ons zijn.

Psalms 80:6

6 Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling.

Psalms 89:41

41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen.

Jeremiah 24:9

9 En Ik zal hen overgeven tot een beroering ten kwade, allen koninkrijken der aarde; tot smaadheid, en tot een spreekwoord, tot een spotrede, en tot een vloek, in al de plaatsen, waarhenen Ik hen gedreven zal hebben;

Jeremiah 25:18

18 Namelijk Jeruzalem en de steden van Juda, en haar koningen, en haar vorsten; om die te stellen tot een woestheid, tot een ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, gelijk het is te dezen dage;

Jeremiah 42:18

18 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Gelijk als Mijn toorn, en Mijn grimmigheid is uitgestort over de inwoners van Jeruzalem, alzo zal Mijn grimmigheid over ulieden uitgestort worden, als gij in Egypte zult gekomen zijn; en gij zult wezen tot een vervloeking, en tot een ontzetting, en tot een vloek, en tot smaadheid, en zult deze plaats niet meer zien.

Lamentations 2:15-16

15 Samech. Allen, die over weg gaan, klappen met de handen over u, zij fluiten en schudden hun hoofd over de dochter Jeruzalems, zeggende: Is dit die stad, waar men van zeide, dat zij volkomen van schoonheid was, een vreugde der ganse aarde? 16 Pe. Al uw vijanden sperren hun mond op over u, zij fluiten en knersen met de tanden, zij zeggen: Wij hebben haar verslonden; dit is immers de dag, dien wij verwacht hebben, wij hebben hem gevonden, wij hebben hem gezien.

Lamentations 5:1

1 Gedenk, HEERE, wat ons geschied is, aanschouw het, en zie onzen smaad aan.

Ezekiel 35:12

12 En gij zult weten, dat Ik, de HEERE, al uw lasteringen gehoord heb, die gij tegen de bergen Israëls gesproken hebt, zeggende: Zij zijn verwoest, zij zijn ons ter spijze gegeven.

Ezekiel 36:3

3 Daarom profeteer en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Daarom, omdat men u van rondom verwoest en opgeslokt heeft, opdat gij voor het overblijfsel der heidenen ten erve zoudt zijn, en gij gebracht zijt op de klapachtige lip en in opspraak des volks;

Ezekiel 36:15

15 En Ik zal maken, dat men den schimp der heidenen niet meer over u hore, en gij zult den smaad der natiën niet meer dragen; en gij zult uw volken niet meer doen struikelen, spreekt de Heere HEERE.

Daniel 9:16

16 O Heere! naar al Uw gerechtigheden, laat toch Uw toorn en Uw grimmigheid afgekeerd worden van Uw stad Jeruzalem, Uw heiligen berg; want om onzer zonden wil en om onzer vaderen ongerechtigheden, zijn Jeruzalem en Uw volk tot versmaadheid bij allen, die rondom ons zijn.

Cross Reference data is from OpenBible.info, retrieved June 28, 2010, and licensed under a Creative Commons Attribution License.