1 Samuel 23:9-12

DSV(i) 9 Als nu David verstond, dat Saul dit kwaad tegen hem heimelijk voorhad, zeide hij tot den priester Abjathar: Breng den efod herwaarts. 10 En David zeide: HEERE, God van Israël! Uw knecht heeft zekerlijk gehoord, dat Saul zoekt naar Kehila te komen, en de stad te verderven om mijnentwil. 11 Zullen mij ook de burgers van Kehila in zijn hand overgeven? Zal Saul afkomen, gelijk als Uw knecht gehoord heeft? O HEERE, God van Israël, geef het toch Uw knecht te kennen! De HEERE nu zeide: Hij zal afkomen. 12 Daarna zeide David: Zouden de burgers van Kehila mij en mijn mannen overgeven in de hand van Saul? En de HEERE zeide: Zij zouden u overgeven.