DSV
(i)
2 Dat Israël nu zegge, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is.
3 Het huis van Aäron zegge nu, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is.
4 Dat degenen, die den HEERE vrezen, nu zeggen, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is.