DSV_Strongs(i)
16
H1121 H120
Mensenkind
H4261
! zie, Ik zal den lust
H5869
uwer ogen
H3947 H8802
van u wegnemen
H4046
door een plage
H5594 H8799
; nochtans zult gij niet rouwklagen
H1058 H8799
, noch wenen
H1832
, en uw tranen
H935 H8799
zullen niet voortkomen.
17
H1826 H8798
Houd stil
H602 H8736
van kermen
H60 H4191 H8801
, gij zult geen dodenrouw
H6213 H8799
maken
H2280 H8798
, bind
H6287
uw hoed
H7760 H8799
op u, en doe
H5275
uw schoenen
H7272
aan uw voeten
H8222
; en de bovenste lip
H5844 H8799
zult gij niet bewinden
H582
, en zult der lieden
H3899
brood
H398 H8799
niet eten.
18
H1696 H8762
Dit sprak ik
H5971
tot het volk
H1242
in den morgenstond
H802
, en mijn huisvrouw
H4191 H8799
stierf
H6153
in den avond
H6213 H8799
; en ik deed
H1242
in den morgenstond
H6680 H8795
, gelijk mij geboden was.
19
H5971
En het volk
H559 H8799
zeide
H5046 H8686
tot mij: Zult gij ons niet te kennen geven
H6213 H8802
, wat ons deze dingen zijn, dat gij [aldus] doet?
20
H559 H8799
En ik zeide
H1697
tot hen: Het woord
H3068
des HEEREN
H559 H8800
is tot mij geschied, zeggende:
21
H559 H8798
Zeg
H1004
tot het huis
H3478
Israels
H559 H8804
: Alzo zegt
H136
de Heere
H3069
HEERE
H4720
: Ziet, Ik zal Mijn heiligdom
H2490 H8764
ontheiligen
H1347
, de heerlijkheid
H5797
uwer sterkte
H4261
, de begeerte
H5869
uwer ogen
H4263
, en de verschoning
H5315
uwer ziel
H1121
; en uw zonen
H1323
en uw dochteren
H5800 H8804
, die gij verlaten hebt
H2719
, zullen door het zwaard
H5307 H8799
vallen.