DSV_Strongs(i)
12
H518
Indien
H7451
het kwaad
H6310
in zijn mond
H4985 H8686
zoet is
H3582 H8686
, hij dat verbergt
H8478
, onder
H3956
zijn tong,
13
H5921
Hij dat
H2550 H8799
spaart
H3808
, en hetzelve niet
H5800 H8799
verlaat
H8432
, maar dat in het midden
H2441
van zijn gehemelte
H4513 H8799
inhoudt;
14
H3899
Zijn spijze
H4578
zal in zijn ingewand
H2015 H8738
veranderd worden
H4846
; gal
H6620
der adderen
H7130
zal zij in het binnenste van hem zijn.
15
H2428
Hij heeft goed
H1104 H8804
ingeslokt
H6958 H8686
, maar zal het uitspuwen
H410
; God
H4480
zal het uit
H990
zijn buik
H3423 H8686
uitdrijven.
16
H7219
Het vergif
H6620
der adderen
H3243 H8799
zal hij zuigen
H3956
; de tong
H660
der slang
H2026 H8799
zal hem doden.
17
H6390
De stromen
H5104
, rivieren
H5158
, beken
H1706
van honig
H2529
en boter
H408
zal hij niet
H7200 H8799
zien.
18
H3022
Den arbeid
H7725 H8688
zal hij wedergeven
H3808
en niet
H1104 H8799
inslokken
H2428
; naar het vermogen
H8545
zijner verandering
H5965 H0
, zo zal hij van vreugde
H3808
niet
H5965 H8799
opspringen.