DSV_Strongs(i)
2
H5381 H8686
Zij tasten
H1367
de landpalen
H5739
aan; de kudden
H1497 H8804
roven zij
H7462 H8799
, en weiden ze.
3
H2543
Den ezel
H3490
der wezen
H5090 H8799
drijven zij weg
H7794
; den os
H490
ener weduwe
H2254 H8799
nemen zij te pand.
4
H5186 H0
Zij doen
H34
de nooddruftigen
H5186 H8686
wijken
H4480
van
H1870
den weg
H3162
; te zamen
H2244 H8795
versteken zich
H6041 H8675 H6035
de ellendigen
H776
des lands.
5
H2005
Ziet
H6501
, zij zijn woudezels
H4057
in de woestijn
H3318 H8804
; zij gaan uit
H6467
tot hun werk
H7836 H8764
, makende zich vroeg op
H2964
ten roof
H6160
; het vlakke veld
H3899
is hem tot spijs
H5288
, [en] den jongeren.
6
H7704
Op het veld
H7114 H8799 H8675 H7114 H8686
maaien zij
H1098
zijn voeder
H3754
, en den wijnberg
H7563
des goddelozen
H3953 H8762
lezen zij af.
7
H6174
Den naakten
H3885 H8686
laten zij vernachten
H4480 H1097
zonder
H3830
kleding
H369
, die geen
H3682
deksel
H7135
[heeft] tegen de koude.
8
H4480
Van
H2230
den stroom
H2022
der bergen
H7372 H8799
worden zij nat
H4480 H1097
, en zonder
H4268
toevlucht
H2263 H8765
zijnde, omhelzen zij
H6697
de steenrotsen.
9
H1497 H8799
Zij rukken
H3490
het weesje
H4480
van
H7699
de borst
H5921
, en [dat] over
H6041
den arme
H2254 H8799
is, nemen zij te pand.
10
H6174
Den naakte
H1980 H8765
doen zij weggaan
H1097
zonder
H3830
kleed
H7457
, en hongerig
H6016
, [die] garven
H5375 H8804
dragen.