Job 29:7-17

DSV_Strongs(i)
  7 H3318 H8800 Toen ik uitging H8179 naar de poort H5921 door H7176 de stad H4186 , [toen] ik mijn stoel H7339 op de straat H3559 H8686 liet bereiden.
  8 H5288 De jongens H7200 H8804 zagen H2244 H8738 mij, en verstaken zich H3453 , en de stokouden H6965 H8804 rezen op H5975 H8804 [en] stonden.
  9 H8269 De oversten H6113 H0 hielden H4405 de woorden H6113 H8804 in H7760 H8799 , en leiden H3709 de hand H6310 op hun mond.
  10 H6963 De stem H5057 der vorsten H2244 H8738 verstak zich H3956 , en hun tong H1692 H8804 kleefde H2441 aan hun gehemelte.
  11 H3588 Als H241 een oor H8085 H8804 [mij] hoorde H833 H8762 , zo hield het mij gelukzalig H5869 ; als [mij] een oog H7200 H8804 zag H5749 H8686 , zo getuigde het van mij.
  12 H3588 Want H4422 H8762 ik bevrijdde H6041 den ellendige H7768 H8764 , die riep H3490 , en den wees H3808 , die geen H5826 H8802 helper had.
  13 H1293 De zegen H6 H8802 desgenen, die verloren ging H935 H8799 , kwam H5921 op H3820 mij; en het hart H490 der weduwe H7442 H8686 deed ik vrolijk zingen.
  14 H3847 H8804 Ik bekleedde mij H6664 met gerechtigheid H3847 H8799 , en zij bekleedde H4941 mij; mijn oordeel H4598 was als een mantel H6797 en vorstelijke hoed.
  15 H5787 Den blinden H1961 H8804 was ik H5869 [tot] ogen H6455 , en den kreupelen H589 was ik H7272 [tot] voeten.
  16 H595 Ik H34 was den nooddruftigen H1 een vader H7379 ; en het geschil H3808 , [dat] ik niet H3045 H8804 wist H2713 H8799 , dat onderzocht ik.
  17 H7665 H8762 En ik verbrak H4973 de baktanden H5767 des verkeerden H7993 H8686 , en wierp H2964 den roof H4480 uit H8127 zijn tanden.